De regen druppelt van mijn kin, de wind blaast door mijn sportjasje en snijdt me de adem af. Nog maar een paar minuten ben ik aan het rennen en ik hijg nu al. Ik recht mijn rug en kijk om me heen. Wat is het toch mooi in het duin. Als de zon schijnt. Mijn knie doet zeer. Ik worstel alleen, de mannen lopen alweer een heel stuk voor me uit. Het lijkt harder te gaan regenen. Waarom doe ik dit eigenlijk?
Het gekke is dat ik daar niet aan denk. Ja, voordat ik begin, maar als ik bezig ben, is opgeven geen optie meer. Al ruim vijf jaar ga ik elke zondagochtend met Henkjan, René, Henk en hond Lenny mee bootcampen op het strand. Het besluit om te gaan wordt niet genomen, het is gewoon een feit. Wat voor weer het ook is (verrassend vaak is de ochtend het mooiste deel van de dag). Daarmee is mijn grootste hobbel overwonnen: beginnen. Als ik eenmaal ben begonnen, kan ik niet meer stoppen en ga ik liever nog een tandje harder. Dat geldt voor meer dingen.

Rennen op het strand

Ik heb een bloedhekel aan rennen, zeker tegen de wind in en zeker als ik moet klimmen. Dus wat doe je dan? Je rent tegen de wind in het duin op. Het zal een gek gezicht zijn, een wandelaar die in slow motion omhoog hupst terwijl ze haar armen energiek heen en weer beweegt. Tel daarbij op een gladde zwarte schedel (mutsje) met daarin een starre blik, open mond en snotterende neus. Als passerende mensen me toch durven te groeten stoot ik iets uit dat lijkt op “ha”. “Hahaha” denk ik achter me te horen wegwaaien in de wind.
Bovenop de berg ga ik met ware zelfverachting door naar beneden en dan opnieuw omhoog zonder dat het zwart wordt voor mijn ogen. Als ik aanstrompel op de top hebben de mannen na twee beklimmingen de week al met elkaar doorgenomen. Ze wachten even totdat mijn lichaam het weer doet, te beginnen met mijn longen, gevolgd door mijn ogen en oren. Als ik weer weet waar ik ben dalen we af. Blijmoedig beginnen we op het strand aan de buikspieren, met mijn billen op de natte grond en stuifzand in mijn net herontdekte ogen en neus.

Groepje sporters in het duin

Wat is dat voor sadomasochisme dat mij en anderen ertoe drijft steeds dingen te doen die je niet per se makkelijk vindt? Zo ging ik deze week twee keer in mijn eentje naar een nieuwjaarsreceptie toe. Denk: ’s avonds op weg met het OV, in het donker zoeken naar de voor jou vreemde locatie, in je eentje binnenkomen in een gezelschap, onbekende mensen aanspreken, de vraag beantwoorden “Wat doe jij voor werk?” terwijl je daar nog geen eenduidig antwoord op weet, een gesprek voeren in een drukke kroeg met veel lawaai, urenlang staan en proberen te praten-zonder-consumptie met de laatste kleffe kipkluif die je hebt kunnen bemachtigen als surrogaat avondeten. Een bootcamp van de sociale soort.

En – ik heb het prima naar mijn zin gehad. Ik heb leuke mensen ontmoet, interessante gesprekken gevoerd en meegedaan aan een wetenschappelijke pubquiz waarvan ik een van de 16 antwoorden wist. Waar je het meest tegenop ziet, valt bijna altijd erg mee.

Twee biertjes

Elke week als ik na de bootcamp na een warme douche aan de koffie zit met het twaalfde koekje op weg naar mijn mond heb ik een goed gevoel. Thuis met een biertje na twee keer op het nippertje de trein te hebben gemist ben ik blij dat ik naar de recepties ben gegaan. Na afloop voelt het als een overwinning op mezelf. Maar dan begint de echte bootcamp. Want na een nachtelijke aanval van realisme (ik hou mezelf voor de gek, ik had dat nooit moeten zeggen, ik had dat juist moeten zeggen, ik kan het nooit) is het nu zaak om het goede gevoel vast te houden. Uiteindelijk zal ik met goede moed mijn kritische zelf ook overwinnen.